Faire - vervoeging - uitleg
|
|
Hieronder vind je de vervoeging (conjugaison) van het Franse werkwoord faire in de belangrijkste tijden met vertaling
Infinitif: faire
|
Hele werkwoord (infinitief):
doen, maken, laten |
Présent
Je fais Tu fais Il fait Nous faisons Vous faites Ils font |
Onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.)
ik doe jij doet hij doet wij doen jullie doen / u doet zij doen |
Passé composé
J'ai fait Tu as fait Il a fait Nous avons fait Vous avez fait Ils ont fait |
Voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
ik heb gedaan jij hebt gedaan hij heeft gedaan wij hebben gedaan jullie hebben gedaan / u heeft gedaan zij hebben gedaan |
Imparfait
Je faisais Tu falsais Il faisait Nous faisions Vous afaisiez Ils faisaient |
Onvoltooid verleden tijd (o.v.t.)
ik deed jij deed hij deed wij deden jullie deden / u deed zij deden |
Futur simple
Je ferai Tu feras Il fera Nous ferons Vous ferez Ils feront |
Onvoltooid tegenwoordige
toekomende tijd (o.t.t.t.) ik zal doen jij zult doen hij zal doen wij zullen doen jullie zullen doen / u zult doen zij zullen doen |
Conditionnel / Futur du passé
Je ferais Tu ferais Il ferait Nous ferions Vous feriez Ils feraient |
Onvoltooid verleden
toekomende tijd (o.v.t.t.) ik zou doen jij zou doen hij zou doen wij zouden doen jullie zouden doen / u zou doen zij zouden doen |
impératif
Fais ! Faisons ! Faites ! |
Gebiedende wijs
doe ! laten we doen ! doe / doet ! (meervoud / beleefdheid) |