Infinitif: sentir
|
Hele werkwoord (infinitief):
voelen, ruiken |
Présent
Je sens Tu sens Il sent Nous sentons Vous sentez Ils sentent |
Onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.)
ik voel jij voelt hij voelt wij voelt jullie voelen / u voelt zij voelen |
Passé composé
J'ai senti Tu as senti Il a senti Nous avons senti Vous avez senti Ils ont senti |
Voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
ik heb gevoeld jij hebt gevoeld hij heeft gevoeld wij hebben gevoeld jullie hebben gevoeld / u hebt gevoeld zij hebben gevoeld |
Imparfait
Je sentais Tu sentais Il sentait Nous sentions Vous sentiez Ils sentaient |
Onvoltooid verleden tijd (o.v.t.)
ik voelde jij voelde hij voelde wij voelden jullie voelden / u voelde zij voelden |
Futur simple
Je sentirai Tu sentiras Il sentira Nous sentirons Vous sentirez Ils sentiront |
Onvoltooid tegenwoordige
toekomende tijd (o.t.t.t.) ik zal voelen jij zult voelen hij zal voelen wij zullen voelen jullie zullen voelen / u zult voelen zij zullen voelen |
Conditionnel / Futur du passé
Je sentirais Tu sentirais Il sentirait Nous sentirions Vous sentiriez Ils sentiraient |
Onvoltooid verleden
toekomende tijd (o.v.t.t.) ik zou voelen jij zou voelen hij zou voelen wij zouden voelen jullie zouden voelen / u zou voelen zij zouden voelen |
impératif
Sens ! Sentons ! Sentez ! |
Gebiedende wijs
Voel ! Laten we voelen ! Voel ! (meervoud / beleefdheid) |