Infinitif: lire
|
Hele werkwoord (infinitief): lezen
|
Présent
Je lis Tu lis Il lit Nous lisons Vous lisez Ils lisent |
Onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.)
ik lees jij leest hij leest wij lezen jullie lezen / u leest zij lezen |
Passé composé
J'ai lu Tu as lu Il a lu Nous avons lu Vous avez lu Ils ont lu |
Voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
ik heb gelezen jij hebt gelezen hij heeft gelezen wij hebben gelezen jullie hebben / u heeft gelezen zij hebben gelezen |
Imparfait
Je lisais Tu lisais Il lisait Nous lisions Vous lisiez Ils lisaient |
Onvoltooid verleden tijd (o.v.t.)
ik las jij las hij las wij lazen jullie lazen / u las zij lazen |
Futur simple
Je lirai Tu liras Il lira Nous lirons Vous lirez Ils liront |
Onvoltooid tegenwoordige
toekomende tijd (o.t.t.t.) ik zal lezen jij zult lezen hij zal lezen wij zullen lezen jullie zullen lezen / u zult lezen zij zullen lezen |
Conditionnel / Futur du passé
Je lirais Tu lirais Il lirait Nous lirions Vous liriez Ils liraient |
Onvoltooid verleden
toekomende tijd (o.v.t.t.) ik zou lezen jij zou lezen hij zou lezen wij zouden lezen jullie zouden lezen / u zou lezen zij zouden lezen |
impératif
Lis ! Lisons ! Lisez ! |
Gebiedende wijs
Lees ! laten we lezen ! lees / leest ! (meervoud / beleefdheid) |