Dire - vervoeging - uitleg
|
|
Infinitif: dire
|
Hele werkwoord (infinitief): zeggen
|
Présent
Je dis Tu dis Il dit Nous disons Vous dites Ils disent |
Onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.)
ik zeg jij zegt hij zegt wij zeggen jullie zeggen / u zegt zij zeggen |
Passé composé
J'ai dit Tu as dit Il a dit Nous avons dit Vous avez dit Ils ont dit |
Voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
ik heb gezegd jij hebt gezegd hij heeft gezegd wij hebben gezegd jullie hebben gezegd / u heeft gezegd zij hebben gezegd |
Imparfait
Je disais Tu disais Il disait Nous disions Vous disiez Ils disaient |
Onvoltooid verleden tijd (o.v.t.)
ik zei jij zei hij zei wij zeiden jullie zeiden / u zei zij zeiden |
Futur simple
Je dirai Tu diras Il dira Nous dirons Vous direz Ils diront |
Onvoltooid tegenwoordige
toekomende tijd (o.t.t.t.) ik zal zeggen jij zult zeggen hij zal zeggen wij zullen zeggen jullie zullen zeggen / u zult zeggen zij zullen zeggen |
Conditionnel / Futur du passé
Je dirais Tu dirais Il dirait Nous dirions Vous diriez Ils diraient |
Onvoltooid verleden
toekomende tijd (o.v.t.t.) ik zou zeggen jij zou zeggen hij zou zeggen wij zouden zeggen jullie zouden zeggen / u zou zeggen zij zouden zeggen |
impératif
Dis ! Disons ! Dites ! |
Gebiedende wijs
zeg ! laten we zeggen ! zeg / zegt ! (meervoud / beleefdheid) |