Devoir - vervoeging - uitleg
|
|
Infinitif: devoir
|
Hele werkwoord (infinitief): moeten
|
Présent
Je dois Tu dois Il doit Nous devons Vous devez Ils doivent |
Onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.)
ik moet jij moet hij moet wij moeten jullie moeten / u moet zij moeten |
Passé composé
J'ai dû Tu as dû Il a dû Nous avons dû Vous avez dû Ils ont dû |
Voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
ik heb (ge)moeten jij hebt moeten hij heeft moeten wij hebben moeten jullie hebben moeten / u heeft moeten zij hebben moeten |
Imparfait
Je devais Tu devais Il devait Nous devions Vous deviez Ils devaient |
Onvoltooid verleden tijd (o.v.t.)
ik moest jij moest hij moest wij moesten jullie moesten / u moest zij moesten |
Futur simple
Je devrai Tu devras Il devra Nous devrons Vous devrez Ils devront |
Onvoltooid tegenwoordige
toekomende tijd (o.t.t.t.) ik zal moeten jij zult moeten hij zal moeten wij zullen moeten jullie zullen moeten / u zult moeten zij zullen moeten |
Conditionnel / Futur du passé
Je devrais Tu devrais Il devrait Nous devrions Vous devriez Ils devraient |
Onvoltooid verleden
toekomende tijd (o.v.t.t.) ik zou moeten jij zou moeten hij zou moeten wij zouden moeten jullie zouden moeten / u zou moeten zij zouden moeten |