Boire - vervoeging - uitleg
|
|
Infinitif: boire
|
Hele werkwoord (infinitief): drinken
|
Présent
Je bois Tu bois Il boit Nous buvons Vous buvez Ils boivent |
Onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.)
ik drink jij drinkt hij drinkt wij drinken jullie drinken / u dringt zij drinken |
Passé composé
J'ai bu Tu as bu Il a bu Nous avons bu Vous avez bu Ils ont bu |
Voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
ik heb gedronken jij hebt gedronken hij heeft gedronken wij hebben gedronken jullie hebben / u heeft gedronken zij hebben gedronken |
Imparfait
Je buvais Tu buvais Il buvait Nous buvions Vous buviez Ils buvaient |
Onvoltooid verleden tijd (o.v.t.)
ik dronk jij dronk hij dronk wij zagen jullie dronken / u dronk zij dronken |
Futur simple
Je boirai Tu boiras Il boira Nous boirons Vous boirez Ils boiront |
Onvoltooid tegenwoordige
toekomende tijd (o.t.t.t.) ik zal drinken jij zult drinken hij zal drinken wij zullen drinken jullie zullen / u zult drinken zij zullen drinken |
Conditionnel / Futur du passé
Je boirais Tu boirais Il boirait Nous boirions Vous boiriez Ils boiraient |
Onvoltooid verleden
toekomende tijd (o.v.t.t.) ik zou drinken jij zou drinken hij zou drinken wij zouden drinken jullie zouden / u zou drinken zij zouden drinken |
Impératif
Bois ! Buvons ! Buvez ! |
Gebiedende wijs
drink ! laten we drinken ! drink(t) ! (beleefdheidsvorm/meervoud) |