Battre - vervoeging - uitleg
|
|
Infinitif: battre
|
Hele werkwoord (infinitief):
slaan, verslaan, (be)vechten |
Présent
Je bats Tu bats Il bat Nous battons Vous batez Ils battent |
Onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.)
ik sla jij slaat hij slaat wij slaan jullie slaan / u slaat zij slaan |
Passé composé
J'ai battu Tu as battu Il a battu Nous avons battu Vous avez battu Ils ont battu |
Voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
ik heb geslagen jij hebt geslagen hij heeft geslagen wij hebben geslagen jullie hebben / u heeft geslagen zij hebben geslagen |
Imparfait
Je battais Tu battais Il battait Nous battions Vous battiez Ils battaient |
Onvoltooid verleden tijd (o.v.t.)
ik sloeg jij sloeg hij sloeg wij sloegen jullie sloegen / u sloeg zij sloegen |
Futur simple
Je battrai Tu battras Il battra Nous battrons Vous battrez Ils battront |
Onvoltooid tegenwoordige
toekomende tijd (o.t.t.t.) ik zal slaan jij zult slaan hij zal slaan wij zullen slaan jullie zullen slaan / u zult slaan zij zullen slaan |
Conditionnel / Futur du passé
Je battrais Tu battrais Il battrait Nous battrions Vous battriez Ils battraient |
Onvoltooid verleden
toekomende tijd (o.v.t.t.) ik zou slaan jij zou slaan hij zou slaan wij zouden slaan jullie zouden slaan / u zou slaan zij zouden slaan |
impératif
Bats ! Battons ! Battez ! |
Gebiedende wijs
(ver)sla ! laten we (ver)slaan ! (ver)sla / (ver)slaat ! (meervoud / beleefdheid) |